top of page
  • Foto van schrijverMonarchie in beroering

Onderzoeksfantasieën

Toen ik viereneenhalf jaar geleden begon met geschiedenis studeren, keek ik er vooral naar uit om aan de slag te gaan met teksten en objecten die uit het verleden zijn overgebleven. Ik zag mezelf in halfvergane boeken bladeren, brieven van grote historische figuren lezen en pamfletten en posters uit lang vervlogen tijden bestuderen. Dat romantische beeld, dat je het verleden als geschiedenisstudent zou gaan herontdekken in die tastbare overblijfselen, deelde ik denk ik met veel van mijn mede-eerstejaars.


Al snel leerde ik dat in de historische wetenschap die boeken, brieven, pamfletten en posters worden aangeduid als ‘primaire bronnen’ en dat die, helaas voor mij, in de bacheloropleiding Geschiedenis pas vanaf het derde jaar echt aan bod zouden komen. In de eerste twee jaar wilden onze docenten namelijk dat we ons alleen zouden richten op secundaire bronnen, of literatuur, kortweg alles wat historici naderhand over het verleden hebben geschreven. We moesten eerst leren hoe historici schrijven en debatteren over primaire bronnen voordat we er zelf mee aan de slag mochten. Ik moest dus nog even wachten voordat mijn sprookjesachtige visies over historisch onderzoek werkelijkheid konden worden.



Het Koninklijk Huisarchief in Den Haag


Vier jaar later, in september 2019, en inmiddels aangekomen in het tweede jaar van de onderzoeksmaster begon ik aan een stage bij het onderzoeksproject Monarchie in Beroering. In het kader van die stage ben ik zes keer afgereisd naar het Koninklijk Huisarchief in Den Haag, waar ik onderzoek heb gedaan naar besluitvorming tijdens de stadhouderlijke wetsverzetting van 1787/1788. Eindelijk was het zover: écht onderzoek in een écht archief. In die handvol archiefdagen kwam ik er echter achter dat het maar goed is dat geschiedenisstudenten niet gelijk worden losgelaten in archieven, want archiefonderzoek is moeilijker, verwarrender en frustrerender dan het geduld van een nietsvermoedende eerstejaars aan zou kunnen.

Waar historici vaak via de titel duidelijk maken waar hun boek of artikel over gaat, geven inventarissen van archieven vaak meer de aard van de documenten in een bepaald deel van het archief weer, bijvoorbeeld ‘Correspondentie van Willem V met X’ of ‘Verschillende documenten afkomstig van Y’. Als je een bepaald onderwerp wil gaan onderzoeken, moet je dus eerst inschatten in welk soort document je daarover informatie zou kunnen vinden en in welk juist niet. Als je vervolgens een inventarisnummer aanvraagt, krijg je vaak een dik pak papier voorgeschoteld waarin enige ordening of toelichting ontbreekt. Het is aan jou, als onderzoeker, om al die papieren door te nemen en te vinden wat je nodig hebt, als dat er al is. De documenten die je aantreft zijn lang niet altijd gedateerd of gesigneerd en om het nog moeilijker te maken moet je chocola zien te maken van verouderde handschriften en taalgebruik dat al eeuwenlang niet meer gangbaar is. Dan verlang je al snel terug naar dat fijne eerste jaar, waarin alle onbekende personen, gebeurtenissen en concepten netjes werden uitgelegd door de handboekauteur of collegedocent van dienst.


Toch wil ik daarmee niet beweren, op basis van mijn nog zeer beperkte archiefervaring, dat het moeizame archiefspitten niet de moeite waard is. Voor al je gezwoeg als archiefspitter krijg je namelijk twee beloningen.


Ten eerste krijg je de pareltjes, de prachtige citaten die zo mooi, zo krachtig of zo onverwacht zijn dat je je trots voelt dat je ze gevonden hebt en die je daarom aan iedere omstander wil voorlezen. Zo vond ik in het archief van Willem V een lijst van Amsterdamse regenten met bij elke naam een stukje commentaar van wisselende lengte over de betrouwbaarheid, competentie en vooral prinsgezindheid van die regent. Een van hen werd door de anonieme schrijver omschreven als ‘een kwaadaardige gek, vuile patriot, hoofd van de oproermakers, paaps in zijn hart, hoerenjager, moordenaar’ en ‘aartsvijand van Oranje’. Bepaald geen prinselijke woorden, maar ze staan er wel, op papier dat wordt bewaard in een prinselijk archief. Het is slechts een van de tientallen prachtzinnen die ik in het archief heb aangetroffen.


Ten tweede word je als archiefspitter beloond met het gevoel dat je gaat waar nog weinigen voor jou zijn gegaan, of zelfs nog helemaal niemand. Het gevoel dat je tot inzichten komt die nog niemand voor jou heeft gehad en dat je die kan staven met bewijzen die nog niemand eerder heeft aangehaald. Je komt dingen te weten die nog niemand anders weet, of beter gezegd: die niemand anders meer weet. Zo kwam ik, in de werkkamer van het Koninklijk Huisarchief, toch in de buurt van mijn eerstejaarsdroom: het herontdekken van het verleden door dat wat ervan over is te bestuderen.


Friso van Nimwegen

120 weergaven0 opmerkingen

Comments


bottom of page